Перевод: с английского на нидерландский

с нидерландского на английский

С нидерландского на:
Английский
С английского на:
Нидерландский

iemand beschuldigen

Толкование Перевод

1 find someone in contempt

iemand beschuldigen op goedkoop zijn

English-Dutch dictionary > find someone in contempt
2 finger

n. vinger; (computers - internet) een opdracht dat het mogelijk maakt het e-mail adres van iemand te vinden
--------
v. aanraken; stelen; bespelen; "vingeren" (in muziek)

finger¹

[ finggə] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 vinger

2 〈 als maat〉 vinger(breedte) ⇒ duimbreed; 〈 in het bijzonder informeel〉 vinger(tje) 〈 sterkedrank〉

♦voorbeelden:

1   index/middle/ring/little finger • wijsvinger/middelvinger/ringvinger/pink

¶ 〈 informeel〉 work one's fingers to the bone • zich kapot werken

     〈 informeel〉 have a finger in every pie • overal een vinger in de pap hebben

     be all fingers and thumbs • twee erhanden hebben, erg onhandig zijn

     burn one's fingers, get one's fingers 〈 Brits-Engels〉 burnt/ 〈 Amerikaans-Engels〉 burned • zijn/zich de vingers branden

     〈 informeel〉 cross one's fingers, keep one's fingers crossed • duimen

     〈Brits-Engels; informeel〉 get/pull/take your finger out! • laat je handen eens wapperen!

     〈Amerikaans-Engels; slang〉 give someone the finger • de middelvinger opsteken naar iemand 〈 met de betekenis dat de ander dood kan vallen〉

     〈 informeel〉 have one's fingers in the till • geld stelen uit de kas (van de winkel waar men werkt)

     〈 informeel〉 not be able to put/lay one's finger on something • iets niet kunnen plaatsen/kunnen begrijpen/precies kunnen aangeven

     never/not lay a finger on • met geen vinger aanraken

     not lift/move/raise/stir a finger • geen vinger uitsteken

     point the finger at someone • iemand beschuldigen

     〈 slang〉 put the finger on someone • iemand veren

     〈 informeel〉 let slip through one's fingers • door de vingers laten glippen

     〈 informeel〉 twist/wind someone round one's (little) finger • iemand om zijn/haar vinger winden

→ green green/

————————

finger²

〈 werkwoord〉

1 betasten ⇒ (met de vingers) aanraken, (be)vingeren

2 〈voornamelijk wederkerend werkwoord; informeel〉 vingeren ⇒ met de hand bevredigen

♦voorbeelden:

1   he was fingering a piece of string • hij zat te spelen/friemelen met een stukje touw

2   finger oneself • masturberen

English-Dutch dictionary > finger
3 accusation

n. aanklacht

accusation

[ ækjoezeesjn]

1 beschuldiging ⇒ aanklacht

♦voorbeelden:

1 bring an accusation of corruption against someone • iemand beschuldigen van omkoperij

be under an accusation of murder • beschuldigd worden van moord

English-Dutch dictionary > accusation
4 bring an accusation of corruption against someone

bring an accusation of corruption against someone

iemand beschuldigen van omkoperij

English-Dutch dictionary > bring an accusation of corruption against someone
5 point the finger at someone

point the finger at someone

iemand beschuldigen

English-Dutch dictionary > point the finger at someone
6 someone is to blame

iemand is te beschuldigen, iemand is de schuldige

English-Dutch dictionary > someone is to blame
7 charge

n. prijs; verantwoordelijkheid; lading; beschuldiging
--------
v. rekenen (ook bij een betaling); gebieden; beginnen; opladen (ook van geweer); declareren

charge¹

[ tsja:dzj]

I 〈 telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 lading 〈 ook elektrische〉 ⇒ belasting

2 lading springstof ⇒ bom

3 prijs ⇒ kost(en), schuld

4 iets/iemand waarvoor men verantwoordelijk is ⇒ pupil, beschermeling

5 instructie ⇒ opdracht; 〈 leger〉 bevel tot de aanval

6 〈 leger〉 aanval ⇒ charge, uitval; 〈 sport ook〉 charge met het lichaam

7 〈 juridisch〉 telastlegging ⇒ beschuldiging, aanklacht

♦voorbeelden:

3   a reversed charge call • gesprek op kosten van de ontvanger 〈 telefoon〉

4   a charge on the public • iemand die ten laste van de gemeenschap komt

7   bring a charge against someone • iemand van iets beschuldigen

     face a charge of theft • terechtstaan wegens diefstal

     arrest someone on a charge of murder • iemand arresteren op beschuldiging van moord

II 〈 niet-telbaar zelfstandig naamwoord〉

1 zorg ⇒ hoede, leiding

♦voorbeelden:

1   officer in charge • dienstdoend officier

     I've got charge of this class • ik heb de leiding in deze klas

     take charge of • de leiding nemen over, zich belasten met

     in charge of • verantwoordelijk voor

     in/under the charge of • onder de hoede van

————————

charge²

I 〈 onovergankelijk en overgankelijk werkwoord〉

1 aanvallen ⇒ losstormen op

2 opladen ⇒ laden, vullen

♦voorbeelden:

1   charge at an opponent • een tegenstander aanvallen

2   this battery charges/is charged easily • deze batterij laadt makkelijk op

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 (aan)rekenen ⇒ in rekening brengen

2 beschuldigen ⇒ aanklagen

3 bevelen ⇒ opdragen, instrueren

♦voorbeelden:

1   he charged me five pounds • hij rekende mij vijf pond

     charge something (up) to/against one's account • iets op zijn rekening laten schrijven

2   charge someone with theft • iemand van diefstal beschuldigen

3   charge someone with something • iemand met iets belasten

English-Dutch dictionary > charge
8 point

n. punt (ook in computers); scherpe punt; essentie; bedoeling; zaak; (in computers) punt, een maat die gebruikt wordt bij het bepalen van de omvang van lettertypes
--------
v. aanwijzen; opmerken; slijpen; richten

point¹

[ pojnt] 〈 zelfstandig naamwoord〉〈→ Sporttermen: CricketSporttermen: Cricket/〉

1 punt ⇒ stip, plek; 〈 rekenkunde〉 decimaalteken, komma

2 (waarderings)punt ⇒ cijfer

3 (puntig) uiteinde ⇒ (land)punt; tak 〈 gewei〉; uitsteeksel

4 punt ⇒ kwestie

5 karakteristiek ⇒ eigenschap

6 zin ⇒ bedoeling, effect

7 (kompas)streek

8 punt 〈precieze plaats/tijd/toestand enz.〉 ⇒ 〈 bij uitbreiding〉 kern, essentie

9 〈 cricket〉 (positie van) veldspeler tegenover batsman aan de offside

10 〈meervoud; Brits-Engels; spoorwegen〉 wissel

11 〈 voornamelijk Brits-Engels〉 contactpunt ⇒ stopcontact

♦voorbeelden:

2   win/be beaten/lose on points • op punten winnen/verliezen

     score a point/points off/over someone • het van iemand winnen 〈 in woordenstrijd〉; iemand van repliek dienen

3   the ballet dancer was on her points • de balletdanseres danste op haar spitsen

     to sail round the point • om de kaap varen

     at the point of a gun/at gun point • onder bedreiging van een geweer

4   point of honour • erezaak

     point of order • punt van orde, opmerking met betrekking tot de gang van zaken

     the main point • de hoofdzaak

     labour a point • in details treden

     pursue the point • er verder op ingaan

     at all points • in alle opzichten

5   that's his strong point • dat is zijn sterke kant

6   get/see the point of something • iets snappen

7   the cardinal points • de (vier) hoofdrichtingen (op een kompas)

8   point of departure • punt/tijdstip van vertrek

     the point of the joke • de clou van de grap

     point of view • gezichtspunt, standpunt

     when it came to the point • toen puntje bij paaltje kwam

     come/get to the point • ter zake komen

     you have a point there • daar heb je gelijk in

     I always make a point of being in time • ik zorg er altijd voor op tijd te zijn

     I take your point, point taken • ik begrijp wat je bedoelt

     at the point of death • op het randje van de dood

     that's beside the point • dat heeft er niets mee te maken

     off/away from the point • niet ter zake, niet relevant

     on the point of • op het punt van

     that's (not) to the point • dat is (ir)relevant

     up to a (certain) point • tot op zekere hoogte

¶ in point of fact • in feite/werkelijkheid; bovendien, zelfs

     come to/make a point • 〈 van jachthond〉aangeven, (muurvast) staan 〈 bij schuilplaats van opgejaagd wild〉

     stretch a point • ergens over uitweiden; overdrijven

→ fine fine/

————————

point²

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 〈+at, towards〉 gericht zijn (op) ⇒ aandachtig/geconcentreerd zijn (op)

2 〈+at, to〉 wijzen (naar) ⇒ het bewijs zijn (van), bewijzen

3 (blijven) staan 〈 van jachthond, bij schuilplaats van opgejaagd wild〉

♦voorbeelden:

2   point to something • ergens naar wijzen, iets suggereren, iets bewijzen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 in een punt maken ⇒ scherp/spits maken

2 〈+at, towards〉 richten (op) ⇒ (aan)wijzen, mikken (op)

3 voegen 〈 metselwerk〉

4 aangeven 〈van jachthond/kompas〉

♦voorbeelden:

1   point a pencil • een potlood slijpen

2   〈 figuurlijk〉 point a finger (of scorn) at someone • iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallen

     point out a mistake • een fout aanwijzen/onder de aandacht brengen

¶ this points up the difference between them • dit benadrukt het verschil tussen hen

→ point out point out/

English-Dutch dictionary > point
9 accuse

v. aanklagen

accuse

[ əkjoe:z]

I 〈 onovergankelijk werkwoord〉

1 een aanklacht indienen

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 beschuldigen ⇒ aanklagen, aan de kaak stellen

2 de schuld geven

♦voorbeelden:

1 accuse someone of corruption • iemand aanklagen wegens omkoperij

English-Dutch dictionary > accuse
10 blame

n. schuld; verwijt
--------
v. de schuld geven aan, beschuldigen

blame¹

[ bleem] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 schuld ⇒ blaam, verantwoording 〈 voor iets slechts〉

2 kritiek ⇒ afkeuring, veroordeling

♦voorbeelden:

1   bear/take the blame • de schuld op zich nemen

     put/lay the blame on someone/at someone's door • iemand de schuld geven

————————

blame²

〈 werkwoord〉

1 de schuld geven aan ⇒ verwijten, iets kwalijk nemen

2 afkeuren ⇒ veroordelen, bekritiseren

♦voorbeelden:

1   it's not her fault, I blame you • het is niet haar schuld maar de jouwe

     I don't blame Jane • ik geef Jane geen ongelijk (ik had het ook niet gedaan)

     we are not to blame • wij kunnen er niets aan doen

     he is to blame • het is zijn schuld

     don't always blame him for everything/don't always blame everything on him • geef hem niet altijd overal de schuld van

→ bad bad/

English-Dutch dictionary > blame
11 bring a charge against someone

bring a charge against someone

iemand van iets beschuldigen

English-Dutch dictionary > bring a charge against someone
12 charge someone with theft

charge someone with theft

iemand van diefstal beschuldigen

English-Dutch dictionary > charge someone with theft
13 denounce

v. hekelen, afkeuren

denounce

[ dinnauns] 〈zelfstandig naamwoord: denouncement〉

1 kapittelen ⇒ hekelen, afkeuren

2 aan de kaak stellen ⇒ openlijk beschuldigen/aanklagen

3 aangeven ⇒ verklikken

4 opzeggen 〈 verdrag〉

♦voorbeelden:

2 denounce someone as a thief • iemand voor dief uitmaken/van diefstal betichten

English-Dutch dictionary > denounce
14 give someone the lie (in his throat/one's teeth)

give someone the lie (in his throat/one's teeth)

iemand van een leugen beschuldigen

English-Dutch dictionary > give someone the lie (in his throat/one's teeth)
15 libel

n. smaad, laster; belastering
--------
v. belasteren, bekladden

libel¹

[ lajbl] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 smaadschrift ⇒ schotschrift

2 smaad ⇒ laster

3 〈 informeel〉 belastering ⇒ smadelijke (valse) aantijging

♦voorbeelden:

1 sue for libel • vervolgen wegens smaad

3 libel on someone • belediging voor iemand

→ criminal criminal/

————————

libel²

〈werkwoord; Brits-Engels libelled〉

1 belasteren ⇒ valselijk beschuldigen

2 een smaadschrift publiceren tegen

English-Dutch dictionary > libel
16 lie

n. leugen
--------
n. ligging, plaats; leugen
--------
v. liegen, een leugen vertellen; oplichten; voor de gek houden
--------
v. liggen; rusten; zich thuisvoelen; zijn

lie¹

[ laj] 〈 zelfstandig naamwoord〉

1 leugen

2 〈 voornamelijk enkelvoud〉 ligging ⇒ situering, positie

3 leger ⇒ (vaste) lig/schuilplaats 〈 van dier〉

♦voorbeelden:

1   she lived a lie • haar leven was één grote leugen

     tell a lie • liegen

2   〈 Brits-Engels〉 the lie of the land • de natuurlijke ligging van het gebied/stuk grond; 〈 figuurlijk〉 de stand van zaken

¶ give someone the lie (in his throat/one's teeth) • iemand van een leugen beschuldigen

     give the lie to • weerleggen

→ white white/

————————

lie²

I 〈onovergankelijk werkwoord; lied, lying〉

1 liegen ⇒ jokken

♦voorbeelden:

1   you lied to me • je loog tegen mij

II 〈 overgankelijk werkwoord〉

1 door liegen in een bepaalde positie brengen

♦voorbeelden:

1   lie oneself into trouble • zich door leugens in de nesten werken

     lie oneself out of something • zich ergens uit liegen

————————

lie³

〈werkwoord; lay [ lee], lain [ leen], lying〉

1 (plat/uitgestrekt/vlak) liggen ⇒ rusten

2 (begraven) liggen ⇒ rusten

3 gaan liggen ⇒ zich neerleggen

4 zich bevinden 〈op een plaats/in een toestand〉 ⇒ liggen, gelegen/gesitueerd zijn

5 〈 juridisch〉 ontvankelijk zijn

♦voorbeelden:

1   lie ill • ziek in/te bed liggen

     lie asleep • liggen te slapen

     〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 lie doggo • zich schuil/koest/gedeisd houden

2   here lies … • hier ligt/rust …

3   lie back • achteroverleunen

4   lie in ambush • in een hinderlaag liggen

     lie at the mercy of • overgeleverd zijn aan

     lie in ruins/in the dust • in puin liggen

     lie dormant • sluimeren

     lie fallow • braak liggen

     lie heavy • zwaar op de maag liggen; (zwaar) op het geweten drukken, dwars zitten

     lie at anchor/its moorings • voor anker liggen, vastliggen

     my sympathy lies with … • mijn medeleven/sympathie gaat uit naar …

5   action will lie • er zal tot vervolging worden overgegaan

¶ 〈 figuurlijk〉 I don't know what lies in store for me • ik weet niet wat me te wachten staat

→ lie about lie about/, lie ahead lie ahead/, lie down lie down/, lie in lie in/, lie off lie off/, lie over lie over/, lie to lie to/, lie up lie up/, lie with lie with/

English-Dutch dictionary > lie
17 point a finger (of scorn) at someone

point a finger (of scorn) at someone

iemand in het openbaar beschuldigen/aanvallen

English-Dutch dictionary > point a finger (of scorn) at someone

См. также в других словарях:

Hand — 1. Alle Händ voll to dohne, seggt de ol Zahlmann1, on heft man êne. (Insterburg.) – Frischbier2, 1469. 1) Der Name eines Feldwächters in Insterburg. 2. Alten Händen hilft kein Nagelschminken. – Laus. Magazin, XXX, 251. Russisch Altmann V, 85. 3.… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Liste falscher Freunde — Die Liste falscher Freunde listet eine Auswahl häufiger falscher Freunde (Übersetzungsfallen bzw. Verständnisprobleme) zwischen Deutsch und anderen Sprachen, dem in der Bundesrepublik Deutschland und in anderen Staaten gesprochenen Deutsch sowie… … Deutsch Wikipedia
Pepperoni — Die Liste falscher Freunde listet eine Auswahl häufiger falscher Freunde (Übersetzungsfallen bzw. Verständnisprobleme) zwischen Deutsch und anderen Sprachen, dem in der Bundesrepublik Deutschland und in anderen Staaten gesprochenen Deutsch sowie… … Deutsch Wikipedia

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

iemand beschuldigen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Словари и энциклопедии на Академике

Перевод: с английского на нидерландский

iemand beschuldigen

См. также в других словарях:

Поделиться ссылкой на выделенное

Прямая ссылка: